De Johannesbroodboom, zoals de volledige naam luidt, is een groenblijvende boom uit de bonenfamilie Fabaceae. Het is een taaie boom, met een dikke stam en grillig gevormde dikke takken. Hij wordt 15-20 meter hoog en heeft een brede, bijna bolle kroon. De bladeren zijn glanzend groen en leerachtig, net als de peulen. De bladeren zijn elliptisch en tien tot twintig centimeter lang. De boom verliest om het jaar in de zomer (juli) bladeren, en vormt in het voorjaar nieuwe, aanvankelijk lichtbruine bladeren.
De boom bloeit vanaf augustus. De bloeiwijze is katjesachtig met ontelbare bloemen. Bomen dragen hetzij mannelijke hetzij vrouwelijke of hermafrodiete bloemen, en worden bestoven door wespen, vliegen, bijen en vliegende motten. De bloemen zijn aanvankelijk biseksueel, maar gedurende de ontwikkeling wordt één van beide geslachten onderdrukt. De mannelijke bloemen zijn gemakkelijk te herkennen, ze ruiken minder aangenaam.
De peulen zijn 10 tot 30 cm lang, soms recht, soms gekromd. Ze rijpen aan de boom. Een rijpe peul is dieprood, bijna zwart en heeft een leerachtige schil. De peul wordt geoogst wanneer hij rijp is, maar niet veel later dan dat. Wanneer de peulen doorrijpen, nemen ze veel vocht op en zijn ze ongeschikt geworden voor consumptie.
De Ceratona siliqua is zo'n 4.000 jaar geleden gecultiveerd. De Johannesbroodboom wordt gemiddeld vanaf het zesde jaar geoogst. Dat gebeurt door tegen de boom te slaan. Bij het kloppen van de boom moet voorkomen worden dat nieuwe bloemknoppen beschadigen. Het oogsten vraagt daarom veel ervaring en is zeer arbeidsintensief. Een boom brengt gemiddeld 75 kilo peulen op, maar soms wel het dubbele. Schudden zoals met olijfbomen gebeurt, is niet mogelijk omdat de stam en de takken te dik en te star zijn.
De peulen zijn breed en plat en bevatten een groot aantal boonvormige zaden. Deze zaden (bonen) zijn omhuld door een beschermende pulp. Deze bestaat voor ruim de helft uit suiker (sucrose, glucose, fructose en maltose), en bevat cellulose, hemicellulose en tanninen. De pulp is bovendien eiwitrijk en bevat veel mineralen.
De peulen worden zelden als groente gegeten. Hert merendeel van de oogst wordt gedroogd, alvorens het te verwerken tot johannesbroodpitmeel (bindmiddel uit de zaden), carobmeel (cacaovervanger, zoals in pastelli) of carob siroop.
Een nog grotere bedreiging voor de natuurlijke populatie Johannesbroodbomen is de aanhoudende droogte als gevolg van klimaatverandering. Op de internationale rode lijst van de IUCN is de Johannesbroodboom daarom opgenomen als "least concern".
Duizenden jaren geleden is de boom verspreid geraakt over een groter gebied, waar hij eveneens als inheems wordt beschouwd: Libanon, Palestina, het zuiden van Jordanië, Yemen, Libië en Tunesië.
De Grieken hebben de betekenis van de boom op waarde geschat en er voor gezorgd dat de boom al vroeg naar Griekenland en naar Italië kwam. De Phoeniciërs zorgden voor de verspreiding langs de Afrikaanse kant van de Middellandse zee naar Spanje en Portugal. Hij groeit nu in een groot aantal landen die grenzen aan de Middellandse zee tot aan Iran, op de eilanden in de Middellandse zee en die van Macronesië., de eilanden voor de Europese en Afrikaanse kust, waaronder de Azoren en de Canarische eilanden.
Veel later is de boom door de Spanjaarden naar Zuid- en Midden-Amerika gebracht, Californië en Arizona. Hij groeit ook in Australië, Zuid-Afrika en India, ook daar omdat emigranten de boom mee hebben genomen.
De belangrijkste producent is Spanje, dat met 135.000 ton per jaar bijna de helft van de wereldproductie voor rekening neemt.
De geslachtsnaam Ceratonia is ontleend aan het Griekse keras, wat hoorn betekent, een verwijzing naar de vorm en textuur van de gedroogde peulen. Ook in Turkije noemt men de vrucht 'geitenhoorn': keçiboynuzu. De naam carob is ontleend aan het Arabische kharrub of charrūb.
De peul van de Johannesbroodboom wordt in het Grieks keration genoemd, een woord dat verwant is aan het woord karaat, de gewichtseenheid voor goud. Het staat vast dat de zaadjes in de oudheid gebruikt werden als gewicht. Het gemiddeld gewicht van droge en gave zaadjes bedraagt vrij exact 0,2 gram, het equivalent van de oude en de nieuwe karaat (respectievelijk 0,205 en 0,200 gram). Omdat de zaadjes keihard zijn en nauwelijks vocht opnemen, was de kans op fraude gering.
In plaats van de naam Johannesbrood wordt ook wel Sint Jansbrood gebruikt. De naam is een verwijzing naar naar de Bijbelse gelijkenis van de verloren zoon in Lucas 15. Hij wilde uit honger het voer van de varkens eten die hij hoedde. Dat voer waren de peulen van de kerationboom. In het Engels wordt de boom vernoemd naar de sprinkhaan, maar de boom wordt zelden door sprinkhanen geplaagd, voor hen bevatten de leerachtige bladeren te veel looistoffen.
De bonen worden zelden vers gegeten, en van de peulen en het zaad worden verscheidene producten gemaakt. Voor de voedingswaarde daarvan verwijzen we naar de afzonderlijke artikelen.
De Johannesbroodboon is rijk aan eiwitten (23-34%) en koolhydraten (55%). Daarnaast bevat hij calcium, zink, fosfor, magnesium, koper en nikkel. De zaden bevatten het cyanogene glycoside canatoxine. Mits op de juiste wijze bereid is daaraan geen gezondheidsrisico verbonden.