De plant behoort tot het honderdvijftig soorten tellende bonengeslacht Mucuna. Een tiental daarvan is gecultiveerd, afkomstig van de Aziatische cultigen, het geslacht is ook inheems op andere continenten.
De Mucuna pruriens is een eenjarige klimmer, die enorm hoog kan uitgroeien, tot wel achttien meter. Wanneer de plant nog jong is, is hij royaal bedekt met fijne haren, de bladeren zelfs aan beide zijden. Hieraan ontleent de plant zijn naam fluweelboon. De beharing verdwijnt wanneer de plant ouder wordt, maar blijft het kenmerk van de peulen. De bladeren zijn groot, tot wel 45 cm lang op een lange bladsteel (tot wel 26 cm lang).
De bloeiwijze is pluimvormig. De bloemen groeien aan een spil, met twee, drie bloemen tegelijk of een veelvoud daarvan. De kleur van de bloemen varieert van wit en lavendel tot paars.
De peulen zijn 4 tot 13 cm lang, leerachtig en behaard. De beharing is oranje en veroorzaakt een hevige jeuk wanneer je er mee in contact komt. De veroorzakers zijn een eiwit dat naar de plant is genoemd, mucunaïne, en serotonine. Vanwege deze eigenschap wordt de boom wel jeukboon genoemd.
Iedere peul bevat een vijf-, zestal zaden, glanzend wit, gestreept of zwart(ig). Zij hebben de vorm van een tuinboon, maar zijn kleiner, tussen 1 en 1,5 cm lang. Het honderdtalgewicht van de zaden is 55 tot 85 gram. Net als de tuinboon heeft het zaad een hilum, dat is bruin van kleur.
Het is een gestage groeier. Wanneer de nachten warmer zijn (liefst boven de 20%°C) ontwikkelen de bloemen zich snel. Het duurt daarna nog 2 tot 3 maanden voor de peulen beginnen te rijpen. na rijping leeft de plant nog 40-50 dagen, en sterft dan af. Deze lange cyclus maakt de plant uitermate geschikt als bodembedekker in de tropen, ook gedurende het natte seizoen.
Er zijn twee variëteiten, de Mucuna pruriens var pruriens en de Mucuna pruriens var utilis. Bij de laatste ontbreken de irriterende haartjes op de peulen, en zijn de peulen grilliger gevormd dan die van de var pruriens.
Zowel de jonge scheuten als de zaden zijn eetbaar. De zaden worden in Indonesië zowel gebruikt voor de bereiding van tempé bengkur alakatak (foto) als voor kacang koro, een pinda-snack.
In Zuid-Amerika heeft de boon de bijnaam 'nescafé' omdat hij al decennia lang als surrogaat voor koffie wordt gebruikt.
Hij wordt over de hele wereld verbouwd. In enkele landen is de boon invasief: het Afrikaanse Madagaskar en Mosambique, Mexico, Jamaica en de Fiji-eilanden. Omdat hij zich gemakkelijk via zaad verspreidt, is men beducht op uitbraak vanuit cultuur, zoals na de introductie in Australië is gebleken.
De bonen worden als sinds de achttiende eeuw in de Himalaya verbouwd voor voedsel. De Kanikkars verstonden de kunst om de volgroeide, volwassen zaden eetbaar te maken door ze verscheidene malen achtereen te koken.Zij aten ook de jonge peulen.
De fluweelboon wordt als stikstofvoorziener (100-200 kg per hectare) in wisselteelt met maïs gebruikt. Hier is al langer ervaring mee opgedaan in Mexico, met als resultaat een aanzienlijke verbetering van de opbrengst van de maïs, en vermindering van de behoefte aan kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Met combinatieteelt, zoals gebeurt op bananenplantages, zijn met maïs minder goede ervaringen opgedaan.
Soortgelijke experimenten vinden plaats op Oost-Timor, waar de boon al lange tijd populair voedsel is.
De geslachtsnaam munuca is ontleend aan de naam mucunã, Braziliaanse Tupi-Guarani benaming voor de plant. Pruriens betekent 'jeuk-veroorzaker' .
De fluweelboon heeft qua voedingswaarde eigenschappen die vergelijkbaar zijn met die van de lima-, rijst- en sojaboon, met een eiwitgehalte van 23-25%.
In de auyrvedische geneeskunde kent de (hele) plant een veelheid van toepassingen, variërend van potentieverhoging, vruchtbaarheidsverbetering bij mannen, antigif voor slangebeten tot en met de ziekte van Parkinson. Maar in de 'alternatieve geneeskunde' gaat de opsomming van geneeskundige krachten schier eindeloos verder, van penisvergroting tot nooit meer grijze haren en veel spierkracht.