Of je hem nu schildpad- of olifantenyam noemt, het is altijd een acceptabeler benaming dan het veel gebruikte Hottentotbrood, dat duidt op zijn Zuid-Afrikaanse roots. Het is een plant van superlatieven. Hij groeit zeer langzaam, maar kan een doorsnede van wel 3 meter een hoogte van 1 meter of meer bereiken. De deels ondergronds groeiende knol althans. De plant zelf is een enthousiast klimmer, met geel-groene bloemen die in mei/juni uitkomen (op het zuidelijk halfrond althans, waar het dan winter is). De plant is bestand tegen flinke hitte (40°), maar kan ook tegen enige vorst (-4°).
In de zomer verliest de plant zijn bladeren om energie te sparen. De knol, caudex, is zijn reserve. Deze heeft een dikke, kurkachtige bast en bevat veel zetmeel. Het vlees van de knol is creme van kleur.
Olifanten-yams kunnen 70 jaar oud worden, als ze niet gerooid worden om hun knol te oogsten tenminste. Dat gebeurt overigens maar weinig, de plant is niet bij uitstek een gewas, eerder een sierplant. De Khosi zouden de knol van oudsher gegeten hebben.
De plant is hier alleen als sierplant in de handel.
Zowel het vlees van de knol als de bloemen kunnen worden gegeten. De knol dient eerste gekookt te worden om de giftige stoffen te verwijderen.
De plant kwam tot het eind van de jaren negentig van de vorige eeuw voor op de Rode Lijst van het IUCN, met het predikaat kwetsbaar "vulnerable". Nu niet meer. Zou dat wel het geval zijn, zou hij beslist het predikaat bedreigd krijgen. De plant is op grote schaal opgegraven door planten-verzamelaars en -handelaars, voor het maken van inheemse medicijnen, het uitvoeren van tests en het uitvoeren van experimenten op zoek naar exotische gezondheidsproducten.
De geslachtsnaam Dioscorea is vernoemd naar de Griekse botanicus Dioscorides. De soortnaam elephantipes is gegeven om zijn langzame groei, en de ruwe bast van de caudex, die eerder aan het schild van een schilpad doet denken.