Zeekool is een meerjarige lage zout-minnende plant (halofiet) en een hemikryptofiet. Hemikryptofieten zijn planten die knoppen op een beschutte plaats vormen, laag tegen of zelfs in de grond, om deze te beschermen en zo te kunnen overleven wanneer de omstandigheden ongunstig zijn. De zeekool is winterhard, dankzij zijn wortelstok (penwortel). Gedurende de groei vormen zich telkens nieuwe wortelstokken, waaruit een nieuwe plant gevormd wordt.
De lentescheuten zijn paars. Ze worden beschouwd als een delicatesse en kunnen worden gebleekt (van groen naar wit) door de plant te bedekken met een kleipot. Later kunnen ze worden bereid als asperges. Om ze de ruimte te geven is het aan te bevelen de nieuwe wortelstokken in de lente of de herfst af te scheuren (delen). Hierdoor kan vanuit één enkele plant wel 10-12 jaar geoogst worden.
Zeekool heeft grote gekrulde bladeren, blauw-groen, die in een rozet groeien. Hij bloeit van mei tot juli. De kleine (1,5 cm grote) witte bloemetjes hebben vier kroonbladeren en groeien in trosjes, zoals bij broccoli. Alleen de jonge scheuten worden gegeten. De bladeren en de bloemhoofden worden vanaf het eerste jaar geoogst, de scheuten in de regel pas vanaf het derde jaar.
De plant ontwikkelt golvende, glazig groene bladeren in rozetvorm. De dicht vertakte plant wordt ongeveer 20 tot 70 centimeter hoog, hoewel zulke grote planten zeldzaam zijn. De bloeiperiode duurt van mei tot juli, wanneer de plant duizenden witte bloemen aan lange bloemhoofden produceert.
Na bevruchting verschijnen er kleine ronde 'peultjes' die elk één zeekoolzaadje bevatten. Deze zaden drijven op het wateroppervlak en verspreiden zich door de getijden en de zeestroming.
Zeekool wordt in Nederland op zo'n bescheiden schaal verbouwd (Project zilte landbouw, Texel), dat je het gerust moeilijk verkrijgbaar mag noemen.
Alleen de jonge bladeren worden gegeten, bij voorkeur gebleekt, zowel rauw als gekookt. De grotere, oudere bladeren smaken erg bitter. Ook de stengels zijn eetbaar, net als de bladeren, liefst jong en gebleekt. De lentescheuten worden bereid als asperges, ze smaken fris en notig, met een licht bittere toon.
De bloemhoofden worden zoals broccoli gegeten, d.w.z. voordat de bloemen bloeien. De smaak lijkt meer op die van broccolini dan van broccoli. Tenslotte de wortels. Ook deze zijn eetbaar. Ze zijn zetmeelhoudend en smaken een beetje zoet.
Zeekool is hoogstens een week houdbaar in de koelkast.
De plant komt tegenwoordig vrijwel overal in Europa voor, van Ierland in het westen tot aan Jordanië en van Scandinavië tot de Atlantische kust van Frankrijk. in ons land groeit de zeekool alleen langs de noordkust, en in het Waddengebied.
Zeekool is een relatief jonge groente, hoewel schippers het aten tegen scheurbuik, mogelijk al sedert de Romeinen. Plinius de Oudere doelt vermoedelijk op zeekool, als hij een plant beschrijft die hij halmyridia noemt. Hij noemt het een koolsoort die aalleen aan de zeekust groeit, en die gedurende lange zeereizen vers blijft.
Zeekool is pas in de zeventiende eeuw gecultiveerd, en wordt sinds de achttiende eeuw in Engeland en de Verenigde staten gegeten, en naderhand in Frankrijk. Het is een groente van ondergeschikte betekenis blrven door zijn bewerkelijkheid, kwetsbaarheid en beperkte houdbaarheid.
De bleektechniek is in de middeleeuwen in Italië toegepast en van daaruit in de zeventiende eeuw naar Engeland gebracht. Verschillende natuuronderzoekers uit die tijd verklaarden overigens al dat mensen die dicht bij de kusten woonden, in het voorjaar wilde zeekool plukten, de scheuten die op natuurlijke wijze gebleekt waren tussen het zand en de kiezels.
De plant is op veel plaatsen waar hij in het wild voor kwam, verdwenen door de aanleg of vernieuwing van de kustverdediging, zoals in Engeland, maar is op diverse plaatsen juist toegenomen. Hij komt dan ook niet (meer) op internationele Rode lijsten voor. Hij wordt nauwelijks in het wild geplukt, hoewel het lokaal gebruik is om de wilde scheuten met stenen af te dekken, om zo bleke scheuten te krijgen.
Het woord crambe is een latijns woord, ontleend aan het Griekse (κράμβη) dat voor een soort kool werd gebruikt.