De mashua is één van de befaamde Andes-knollen, knoldragende gewassen die hun oorsprong hebben in de Altiplano andino, de hoogvlakte van de Andes, die naast de aardappel behoren tot het dagelijks voedsel van de honderden volkeren in dit gebied.
De mashua wordt van origine in Ecuador, Peru en Bolivia verbouwd als voedsel en als medicijn. Hij behoort tot de Tropaeolaceae-familie, welke maar één plantengeslacht kent de Tropaeolum. Dit wordt in het spraakgebruik wel Nasturtium genoemd. Enkele planten in dit geslacht dragen deze naam, maar dat roept verwarring op, omdat de Brassicales-orde waartoe de Tropaeolaceae behoort ook een plantengeslacht Nasturtium kent. Hiertoe behoort onder meer de waterkers (Nasturtium officinale).
Het geslacht Tropaeolum omvat een zestigtal plantensoorten, waaronder de mashua en de al genoemde Oost-Indische kers (Tropaeolum majus). Veel soorten gaan van tijd tot tijd een periode van een jaar of langer in een slaapstand.
De Tropaeolum tuberosum is een klimplant die geleid moet worden. Hij heeft schildvormige, gelobde bladeren met 5 tot 7 lobben. De plant draagt dieprode bloemen, en vormt vruchten.
Er zijn veel variëteiten, waarbij de kleur van de knollen varieert van bleekgeel via oranje-rood tot diep purper. De knollen zijn afgerond cylindrisch of puntig, en kunnen vrij groot worden, tot wel 13 cm lang. Voo een goed overzicht verwijzen we naar de publicatie van het Centro internacional de la papa < zie bronnen &rt;.
De knollen groeien aan stolonen. Dit zijn uitlopers, dus eigenlijk stengels, die verschillende planten - in dit geval ondergronds - verbinden. Ze zijn scherp van smaak, wat wordt veroorzaakt door de stof p-methoxybenzyl isothiocyanaat. Isothiocyonaten komen vaker voor bij de koolachtigen (Brassicales), onder meer in mosterdzaad. Om mashua's beter eetbaar te maken, worden ze na de oogst enkele dagen in de zon gelegd, waardoor de mosterdgeur af neemt en de smaak intenser wordt en de knol ook zoeter wordt.
Lees meer over dit proces en de geschiedenis van deze techniek, in ons artikel over chuñificacion.
De knollen worden geoogst tussen de zesde en negende maand na het poten. Voor het oogsten van de knollen dient de gehele plant gerooid te worden. Tijdens de groei worden de bloemen en bladeren van de mashua geoogst, die beide ook gegeten worden. Net als de knollen hebben de bladeren hebben een scherpe smaak, die wel wordt vergeleken met wasabi. De bladeren - alleen jonge exemplaren - worden net als die van waterkers als 'kers' of pittig kruid gebruikt.
Mashua-knollen zijn vers en gedroogd (chuño) in de handel. Meel wordt er niet van gemaakt. Sinds kort is er ook een mashua-nectar in de handel, die in Ayapata (Peru) wordt gemaakt van zwarte mashua (isaño nero).
Mashuaknolletjes worden vrijwel altijd gekookt alvorens ze te eten. In de Andes worden ze bereid in de klassieke oven, de huatia. De bloemen worden in salades gebruikt, vers of gestoomd.
De plant is zo'n 4.000 jaar geleden in de Peruaanse Andes gecultiveerd, in een periode vér voor de Inca-beschaving. Uit archeologische vondsten is gebleken dat de mashua daar al 7500 jaar wordt gegeten.
Hij groeit op een hoogte van 2.400 tot wel 4.300 meter, hoger dan de aardappel. Daardoor is het altijd een belangrijk gewas geweest voor de volkeren op de hoogvlakten van de Andes. Buiten de Andes werd de mashua nauwelijks verbouwd en nauwelijks egeten.
De familie- en geslachtsnaam bevat het woord Tropeamum, de Latijnse benaming van een boom die met wapens behangen werd wanneer een zege was behaald. Vanwege de bladvorm, die doet denken aan een schild, heeft Linneaus voor deze naam gekozen.
De plant kent in Zuid-Amerika verscheidene namen, maar wordt gewoonlijk mashua, mashwa, mascho of soortgelijk luidend genoemd. De naam komt uit het Quetchua.
De knollen bestaan tot 94% uit water. Mashua's koolhydraten bestaan vooral uit zetmeel en suiker. Veel (meer) gegevens dan in nevenstaande tabel, zijn niet beschikbaar.
Respecteer het copyright !