De schimmel behoort tot het geslacht Monascus, dat op haar beurt tot de Aspergillaceae-familie behoort. Alle schimmels van het geslacht Monascus produceren pigmenten wanneer ze gecultiveerd worden op een zetmeel-substraat:
Ze hebben de eigenschap het zetmeel in suiker om te zetten, door de vorming van alpha-amylase. De Monascus wordt behalve op rijst op substraten van tarwe, maïs, gerst, gierst en job's tranen gekweekt.
Hij is in het westen bekend geworden door het fundamenteel onderzoek van Tieghem aan het eind van de negentiende eeuw op Java, die de schimmel isoleerde en benoemde. De schimmel wordt in de voedingsindustrie gebruikt als kleur- en conserveringsmiddel en bij de productie van rijstwijn. Er zijn momenteel meer dan vijftig patenten voor Monascus-gerelateerde pigmenten.
Vanwege het (geringe) risico van besmetting door het micotoxine citrinine is een terughoudende dosering gewenst.