De glycosiden vormen een groep van chemische stoffen die van nature vrijwel alleen in planten voor komt. Glycosiden zijn opgebouwd uit een suiker (het glycon) en een niet-suiker (het aglycon). Glycosiden hebben vaak een belangrijke fysiologische of farmacologische werking, en worden gerekend tot de bio-actieve stoffen.
Rutine is een bitter, geel tot geelgroen gekleurd naaldvormig kristal met de chemische formule C27H30O16, en komt voor in veel planten, noten en vruchten, in het bijzonder in citrusvruchten (sinaasappels, grapefruits, citroenen en limoenen). Wijnruit bevat weliswaar veel flavanoïdglycosiden bevat, maar relatief weinig rutine. Daarvoor moeten we bij kappertjes zijn, de onbetwiste rutine-koning.
De bloemknoppen van de kappertjesplant bevatten veruit de meeste rutine, belangrijke andere bronnen zijn de asperge, rabarber en pigface, een ijskruid. Nooit in dit overzicht opgenomen zijn citrusvruchten en appel als bron. Bij citrusvruchten bevindt de rutine zich in het witte gedeelte, direct onder de schil, bij appel zelfs in de schil.
Rutine wordt in de natuur vrijwel altijd in de aanwezigheid van vitamine C aangetroffen en werd mede daarom aanvankelijk vitamine P genoemd. Ondanks het feit dat het geen vitamine is, en dat al lang bekend is, wordt rutine in veel artikelen nog altijd vitamine P genoemd.
Het is een verbinding van de flavanol quercetine, dat in veel gewassen voor komt, en de dissaccharide rutinose. De wetenschappelijke benaming van rutine is dank ook quercetine-3-0-rutinoside. In onze spijsvertering wordt rutine gemetaboliseerd tot zijn aglycon quercetine
Voor een goede opname van vitamine C is rutine essentieel. Het effect is het grootst wanneer rutine en vitamine C tegelijkertijd worden ingenomen, vanwege de synergie.
Rutine speelt een belangijke rol bij de opname van vitamine C in ons lichaam. Deze relatie is een ontdekking uit het begin van de twintigste eeuw tegen het licht van de bevindingen van James Lind in 1747 dat citrusvruchten een voedingsstof bevatten die scheurbuik kon voorkomen. In 1912 is die eigenschap eigenlijk herontdekt. De biochemicus Albert Szent-Gyögyi slaagde er in 1932 een stof uit de bijnieren te isoleren, die later ascorbinezuur werd genoemd. Eenzelfde stof verkregen Waugh en King rond diezelfde tijd uit citroen. Dit was de aanzet voor de ontdekking van vitamine C. Ascorbinezuur (C6H8O6) kennen we sindsdien als de kunstmatige vitamine C, maar is géén vitamine C, maar een fractie daarvan. Echte vitamine C, verkregen uit citrus-extract, wordt twaalf maal beter opgenomen dan ascorbinezuur, langer door het lichaam worden vastgehouden (in plaats van via de urine uitgescheiden), met een daardoor veel hoger rendement.
Szent-Gyögyi kreeg voor zijn baanbrekende werk en ontdekkingen op het gebied van flavonoïden in 1937 de Nobelprijs.
Szent-Gyögyi ontdekte dat scheurbuik niet te genezen was met louter ascorbinezuur. Wilde vitamine C actief worden, waren er andere componenten nodig, die - zoals James Lind had aangetoond - wel van nature aanwezig waren in citrusfruit. Dat leidde tot de ontdekking van de bioflavonoïde rutine, die hij - een Hongaar waardig - uit paprika isoleerde.