De guave behoort tot het gelijknamige neo-tropische guave-geslacht, de Psidium, dat zo'n 140 plantensoorten omvat. Psidium guajave is de botanische naam van deze 'echte guave', die groeit aan een middelgrote, groenblijvende struik. De leerachtige bladeren van de struik staan op een bladsteel en zijn zo'n 12 cm lang, en zijn aan de onderzijde behaard. Ze zijn duidelijk zichtbaar generfd.
In de bladoksel groeien de bloemen die 2½ tot 4 cm groot zijn, en wit. Ze staan op een behaarde steel. Ze hebben een onderstandig vruchtbeginsel, net als appels en peren. daar houdt de overeenkomst niet op, de guavevrucht is een bes met het uiterlijk van een appel danwel een peer. De vrucht is 4 tot 10 cm groot.
Guaves hebben een gevlekte groen tot groengele schil, soms rood. Het oppervlak is glad en waxy (was-achtig). Deze wordt niet gegeten, het vruchtvlees wel. Dat sappig en korrelig is door de vele kleine steencellen, die we ook kennen van bijvoorbeeld de kweepeer. Qua smaak komt de quave echter het dichtst bij de gewone peer. De guave is heel aromatisch, met als typering ' groen tropisch fruit', als van onrijpe mango.
Of een guave pitjes (zaden) bevat, is afhankelijk van het ras. Er zijn guaves die vele tientallen tot zelfs honderden zaden bevatten, en er zijn pitloze rassen. Hoewel de verschillen tussen de geteelde rassen niet groot zijn, zijn er wel verschillen die er toe doen.
Zo heeft de Hafshi-guave rood vruchtvlees, hebben de Allahabad Safeda en de Allahabadi Surkha de reputatie de smaakvolste te zijn, en is de Chittidar de allerzoetste. De Allahabad Safeda heeft wit vruchtvlees, de Allahabadi Surkha paars vruchtvlees en een 'rode appeltjes-schil'.
Niet alleen de vruchten van de geteelde guave, maar ook die van de wilde guave worden geplukt en verhandeld. In sommige landen komt het merendeel van de vruchten zelfs van de wilde guave.
Voor zo ver bekend is er geen aanbod in het westen, en is de teelt vooral lokaal/regionaal. Eéén van de redenen daarvoor is de kwetsbaarheid van de vrucht door de dunne schil in combinatie met het hoog watergehalte.
De rijpe guave wordt overwegend als handfruit en in salades gegeten, maar in sommige culturen wordt de vrucht ook onrijp gegeten. In dat geval wordt ze gekookt, zoals in chutneys. De onrijpe vrucht is een rijke pectine-bron. Er wordt ook sap van gemaakt, dat afhankelijk van de kleur van de vrucht licht of donker van kleur is.
Een rijpe guave kan op verschillende manieren als handfruit gegeten worden, zoals een appel, geschild of niet geschild in partjes, en wanneer hij sappig vers is, kan de vrucht ook uitgelepeld worden, zoals een kiwi.
Guaves zijn heel kwetsbaar, en drogen snel uit. Om die reden worden ze volgroeid maar onrijp geplukt. In sommige landen worden de vruchten van een extra waslaag voorzien tegen uitdroging.
De vruchten rijpen na bij kamertemperatuur en dienen wanneer rijp in de koelkast bewaard te worden bij een temperatuur van 7-12°.
De Portugezen hebben de plant in de 16e eeuw naar India en Guam gebracht. De plant sloeg daar goed aan, niet alleendaar en elders in Azië maar ook op het Afrikaanse continent, waar hij al vroeg in Egypte werd verbouwd. Geleidelijk aan is de plant, die de reputatie heeft gemakkelijk te aarden, over de hele wereld verbreid geraakt.
De guave wordt inmiddels over de hele wereld verbouwd in tropische en subtropische gebieden. Hij houdt van koele nachten (rond een graad of tien) en is qua bodemgesteldheid niet bepaald kieskeurig. Zelfs onder droge en hete omstandigheden, zoals in het noorden van India veelvuldig voor komt, overleeft de plant. Mits hij voldoende water (zo'n 100 mm regenval) krijgt om vrucht te kunnen vormen.
Op verscheidene plaatsen is de guave invasief, en vormt hij dikke dekens, onder meer in delen van Kenia, Uganda en Tanzania, Maleisië, Puerto Rico en Cuba.
De geslachtsnaam Psydium is uit het Grieks afkomstig. Psidion was de klassieke benaming voor de op de guave gelijkende (?) granaatappel. Guajava is afgeleid van de Arawak-benaming guayabo.