De Spondias dulcis is een snel groeiende boom, die in zijn oorsprongsgebied (Melanesië en Polynesië wel 25 meter hoog kan worden, maar daarbuiten meestal 10-12 meter hoog is. Hij heeft geveerde bladeren, lancetvormig en met een gezaagde rand. Een veer bestaat uit 9 tot 25 glanzende, elliptische blaadjes van 9-10 cm lang, die naar hete uiteinde toe fijn getand zijn. In het droge seizoen verliest hij zijn blad.
Nadat de bladeren in het voorjaar zijn uitgelopen, vormt de boom in het droge seizoen pluimen met witte bloemen. De boom is eenhuizig en bevat zowel mannelijke als vrouwelijke als tweeslachtige bloemen. Na het vierde of vijfde jaar geeft de boom voor het eerst vruchten. De 'reguliere' ambarella-boom levert aanzienlijk grotere vruchten op dan er het miniatuur- of dwergtype, dat iets meer dan manshoog wordt. Normaliter varieert de diameter van de vrucht ongeveer 5-6 cm en de lengte van 9-10 cm. Het miniatuur- of dwergtype levert vruchten met een diameter van 4-5 cm en een lengte van 5-6 cm. Het gewicht van de grote vruchten en dwergvruchten is respectievelijk 200 en 65 gram.
Zowel de onrijpe vrucht als de rijpe vrucht zijn eetbaar. In Mexico legt men de onrijpe pruim bijvoorbeeld in met zout, en chilipeper. In Venezuela, Guatemala en Brazilië worden alcoholische dranken van de pruim gemaakt. In Brazilië heet deze Vinho de Taperiba.
De rijpe vrucht wordt hoewel hij vrij zurig kan zijn als handfruit gegeten en verwerkt in sorbets. De jonge bladeren van de mombinpruim worden als groente gebruikt, onder meer in de Thaise keuken in nam prik. Ook de jonge scheuten worden gegeten.
De plant gedijt in de tropen, waar hij voorkomt vanaf zeeniveau tot 700 meter hoogte. Hij groeit het best in gebieden waar de jaarlijkse dagtemperaturen tussen 22 en 27 °C liggen, maar kan 12 tot 35 °C verdragen. In rusttoestand kan de plant temperaturen tot ongeveer -3 °C overleven, maar jonge groei kan al bij geringe vorst ernstig worden beschadigd. De plant geeft de voorkeur aan een gemiddelde jaarlijkse neerslag tussen 900 en 1800 mm, maar verdraagt 600 tot 2200 mm.
De Spondias dulcis wordt geteeld in veel landen in de tropen en subtropen van de Oude Wereld (Maleisië, India, Indonesië, Sri Lanka), en in een aantal landen in Amerika (Jamaica, West-Indië, Venezuela, Brazilië).
Linnaeus gaf het plantengeslacht in 1753 de botanische naam Spondias, Sonnerat gaaf de soort de naam Spondias cytherea. In Frankrijk wordt de boom prunier de Cythère genoemd, en de vrucht prune de Cythère, naar Kythira, het Griekse eiland waar de oude godin Aphrodite werd geboren.
De populaire benaming van de Spondias dulcis is ambarella, een naam die in de meeste talen wordt gehanteerd, ook in het Nederlands en Engels. Het is de van origine Singalese benaming van de boom. Daarnaast zie je - zoals in de Franse taal - benamingen die verwijzen naar Kythira, het Griekse eiland waar de oude godin Aphrodite werd geboren: prunier de Cythèlre. De botanicus Sonnerat gaf de soort de naam Spondias cytherea, vandaar. In de Indonesische archipel is de naam kedondong gebruikelijk. De huidige botanische naam werd gegeven door Parkinson in 1733, en is bevestigd door Johann Georg Adam Forster in 1786 (Spondias dulcis G. Forst).