Wij kennen deze Rhussoort als sierplant, de fluweelboom genoemd, vanwege de donzige haartjes op de bladeren en de vruchtjes. Hij wordt ook Chinese sumac genoemd, net als de Rhus chinensis (gal-sumac), die witte vruchtjes heeft, en als medicijn wordt gebruikt.
De azijnboom is een 3-5 meter hoge struik, die kan uitgroeien tot een boom van 6-8 meter. Hij heeft geveerde bladeren. Iedere veer bestaat 31 paarsgewijs geplaatste langwerpige bladeren van 30 tot 50 cm lengte. De plant heeft rode, harige stengels en vormt een bloeiwijze van rechtopstaande trosvormige bloeiwijze, thyrsus. De plant heeft mannelijk of vrouwelijke bloemen. Hij bloeit groen-geel, in de maanden juni en juli. Hieruit ontstaan rode steenvruchten, die in de herfst rijpen, en vaak ook nog in de winter aan de plant hangen, die overigens zijn blad verliest.
De Noord-Amerikaanse inheemse bevolking gebruikten nagenoeg alle delen van sumacplanten als medicijn, sommige als voedsel of om te roken (kinnikinnick). De Algonquins maakten een zoete drank van de vruchten, gezoet met suiker van de esdoorn (maple). Dat deden de Cherokees ook, maar zij aten de vruchten ook rauw.
De Iriquoi- en Ojibwa-indianen aten niet alleen de vruchten maar ook de scheuten, ook die van de Rhus glabra, de gladde azijnboom. Ook van de Rhus occidentalis worden de vruchtjes (die zwarte framboos genoemd worden) gegeten. Wanneer ze goed gerijpt zijn smaken ze zurig en ook naar nectar. Niet voor niets zijn vogels en vlinders er dol op.
In de regel zal sumacpoeder die je in ons land koopt afkomstig zijn van de Rhus coraria. De vruchtjes van deze plant bevatten meer zuren dan de vruchtjes van de Rhus typhina uit dit artikel. Voor wie allergisch is voor 'citruszuren' is dit dus een betere keuze.
Deze wordt onder de Engelse benaming staghorn sumac of de Chinese naam dìmiàn qīshù 地面漆樹 verkocht, wordt namelijk zowel in Noord-Amerika als in China geproduceerd.
Net als van de Syrische sumac worden van deze soort ook de jonge scheuten gegeten.
Je vindt de plant in Canada, tezamen met vier andere soorten Rhus , de Rhus aromatica, de Rhus trilobata, de Rhus glabra en de Rhus copallina. Je treft hem aan in de binnenlanden van Brits Columbia, het zuiden van Ontario en het zuidwesten van Quebec. In de Verenigde staten komt hij voor in de Appalachen, in Georgia, Indiana, Kentucky en North Carolina, maar ook in Florida en Texas. Hij groeit zelfs in Mexico.
De azijnboom is rond 1620 in China en Europa geïntroduceerd. In het noorden en oosten van China wordt de azijnboom inmiddels op grote schaal verbouwd in Lanzhou, Hebei en Shanxi.
De botanische naam Rhus is afgeleid van het Greekse 'rhous' (ρουσ) dat evenals het Latijnse 'rhus' en het Keltische 'rudd' werd gebruikt om de rode kleur van de sumacs te duiden. Het woord sumac zelf is van Semitische oorsprong, en komt onder meer voor in het Arabisch en het Hebreeuws.
Het epitheton typhina is een verwijzing naar de donzen bloeiwijze van de Typha of lisdodde (Grieks: typhê τυφη). Het woord is afgeleid van het Latijnse hirta, dat onder meer ruwharig betrekent. Als botanische naam wordt ook wel Rhus hirta gebruikt.
In diverse landen waar de plant geïntroduceerd is, wordt hij als genaturaliseerd beschouwd, onder meer in België, waar hij tegelijkertijd bedreigd is en invasief, dat laatste vooral in Brabant. Sinds het einde van de negentiende eeuw komt de plant in België in het wild voor, in Nederland pas veel later.
De Rhus typhina is vermeld in de Belgisch gedragscode voor gebruik van invasieve planten, wat betekent dat hij wel verkocht en aangeplant mag worden, maar met de nodige voorzichtigheid in de buurt van biotopen waar hij invasief kan worden: oevers van waterlopen en waterrijke gebieden, bossen (eik, beuk) op zure grond, bossen op kalkrijke bodems, bosranden.