"
Niacine is een kleurloos en in water oplosbaar derivaat van pyridine, met een carboxylgroep op de 3-positie. Deze essentiële vitamine komt in verschillende vormen voor, met name in de vorm nicotinezuur (pyridine-3-carbonzuur) en nicotinamide (nicotinezuuramide), veelal niacinamide genoemd.
Niacinamide is cruciaal voor de productie van twee belangrijke co-enzymen in het lichaam: NAD (nicotinamide dinucleotide) en NADP (nicotinamide dinucleotide fosfaat), die betrokken zijn bij meer dan tweehonderd biochemische reacties. Het bevindt zich in alle cellen van het menselijk lichaam en wordt opgeslagen in de lever. Het speelt een rol in de citroenzuurcyclus, heeft een antioxidatieve werking en neemt aan vele enzymatische processen deel. Niacine is goed voor de bloedcirculatie en bevordert een gezonde cholesterolspiegel. Het helpt het ongunstige LDL-cholesterol te verlagen en verhoogt gelijktijdig het gunstige HDL-cholesterol.
Tegenwoordig is een tekort aan vitamine B3 vrij zeldzaam in de westerse wereld, maar dat is wel anders geweest. Er waren zelfs ziekenhuizen die zich uitsluitend richtten op patiënten met een vitamine B3 tekort, pellagrosi genaamd naar de naam van de aandoening, pellagra in vrioeger tijden de 'maïsplaag' genoemd.
Bij een extreem eenzijdig dieet kan een tekort aan niacine optreden, leert de geschiedenis. Ernstige ondervoeding en/of een sterk verminderde maag/darmwerking kan, naast andere (vitamine)tekorten, eveneens een tekort aan vitamine B3 veroorzaken.
Natuurlijke leveranciers van niacine zijn voedingsmiddelen die rijk zijn aan eiwitten (proteïnen) zoals kip, wild, vis, paddenstoelen, melkproducten en eieren. Ook lever, koffie, volkorenproducten, verschillende groentes en vruchten bevatten het, waarbij niacine uit dierlijke producten beter door het organisme wordt opgenomen. In een vegetarisch eetpatroon zijn pinda's, granen, dadels, champignons, biergist en gedroogde abrikozen een belangrijke bron. Wanneer het wordt toegevoegd aan een product als vitamine of als (gele) kleurstof, gebeurt dat onder E-nummer 375.
Voedingsmiddelen (onbereid) met de hoogste niacine-waarden zijn:
De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid bedraagt 16 mg.
Hoewel de mens het kan maken uit het aminozuur tryptofaan, is deze synthese inefficiënt; daarom wordt niacine nog steeds beschouwd als een vitamine (een organische stof die moet worden ingenomen).
Een tekort aan niacine kan leiden tot pellagra, een ziekte die gepaard gaat met huidaandoeningen, scheurbuik, diarree en dementie. De kans op een tekort is in de Westerse samenleving uiterst klein. Ons voedsel bevat normaal gesproken voldoende niacine. In gebieden waar maïs het hoofdvoedsel is, kan gemakkelijker een tekort ontstaan, omdat maïs een gebonden vorm van niacine bevat die slecht beschikbaar is. Bij zeer hoge dosering nicotinamide (via voedingssupplementen bijvoorbeeld) kan schade aan lever en ogen ontstaan.
Niacine is goed oplosbaar in water, en is bestand tegen verhitting. Het verlies aan vitamine B3 door koken bedraagt gemiddeld 15%. Niacine is net als vitamine B1 en B2 niet gevoelig voor blootstelling aan lucht.
Pellagra werd in 1735 voor het eerst beschreven door de arts Gaspar Casál, die het mal de la rosa (ziekte van de rode uitslag) noemde. Kort daarvoor was maïs vanuit het pas ontdekte Amerika in Europa geïntroduceerd. Maïs werd al snel populair in gebieden waar tarwe moeilijk te verbouwen was. Zoals in het noorden van Itali&eum;. Maïs was de reddingsboei voor de Italiaanse boeren, maar bovenal van de landarbeiders, die gebukt gingen onder gebrek aan voedsel door een gebrek aan tarwe en onzekere werkgelegenheid. Maïs gaf hoge opbrengsten en kostte weinig, en maïsmeel of polenta werd al snel heel populair.
Landeigenaren profiteerden hiervan. Bossen, wijngaarden en weilanden in de Veneto en Lombardije moesten voor grootschalige maïsteelt wijken. Ma¨s was de norm. Tegen het einde van de negentiende eeuw leefden de meeste Noord-Italiaanse boeren op een dieet dat bijna uitsluitend uit maïs bestond.
Tezelfdertijd mnifgesteerde zich in Noord-Italië een tot dusver onbekende aandoening. Gekenmerkt door een schilferende huiduitslag op de aan de zon blootgestelde huid van de armen en de hals. Deze symptomen gingen gepaard met diarree, ontstoken slijmvliezen, geestelijke verwarring, waanideeën en schilferende huidzweren. In 1784 werd het Hospitale Legano opgericht voor de behandeling van de tralloze patiënten die leden aan deze ziekte, die de Italiaanse arts Francesco Frapolli in 1771 de naam pellagra had gegeven, van pelle agra, oftwel ruwe huid.
Pellagra dook later ook op in Frankrijk (1829), Roemenië (1858) en Egypte (1874), en de Verenigde Staten (1902), waar het endemische proporties aannam, nadat een andere maalmethode op maïs werd toegepast. Ook hier richtten ziekenhuizen zich specifiek op deze ziekte, zoals het Pellagra hospital in Spartanburg, de eerste van zijn soort in de VS, maar niet de enige. Hoe ernstig pellagra was, blijkt uit de cijfers. In de Verenigde Staten alleen al leden drie miljoen mensen aan de ziekte en overlkedene er meer dan 100.000 mensen aan tussen 1902 en 1940.
Terwijl de ziekte in Europa en de Verenigde Staten in de twintigste eeuw uitdoofde, ontwikkelde zich opnieuw een golf, hoewel minder heftig dan op het noordelijke halfrond in Afrika, met name in Zuid-Afrika. De eerste uitbraak in 1906 vond plaats onder 3000 krijgsgevangen genomen Zulu's. Het ging om 150 gerapporteerde gevallen. De tweede uitbraak vond enkele jaren later plaats in de Pretoria Mental Institution waar zestig gevangenen werden gediagnosticeerd met pellagra, en de derde uitbraak (1927-1928) betrof vierenzestig zwarte gevangenen in drie gevangenissen in de Durban Prison Command. Vanaf de jaren dertig trad de ziekte ook buiten de gevangenismuren op, die nog verder zou opleven gedurende de apartheid, onder de arme merendeels zwarte bevolking. Ook hier was sprake van ondervoeding eenzijdige voeding maïs), maar ook alcoholmisbruik zou erbij een rol gespeeld hebben.
Men vond het verband tussen pellagra en een eenzijdig dieet van maïs en uit maïs vervaardigde producten. Hoewel dat een juiste diagnose was, begreep men aanvankelijk de daadwerkelijke oorzaak niet, het tekort aan vitamine B3. Vitaminen zouden pas in 1912 worden ontdekt door Casimir Funk. Hij noemde ze vitale aminen of vitaminen vanweger de aminegroep die deze stoffen gemeen hadden. Hij poneerde de hypothese dat ziekten zoals rachitis, pellagra, spruw en scheurbuik (ook) door Vitamines konden worden beteugeld. Hij was de eerste die nicotinezuur isoleerde en benoemde, rond 1935.
Terugkomend op pellagra, Goldberger, een joods arts uit New York expirimenteerde in Mississippi met wat hij "een dieet zoals dat van welgestelde mensen" noemde - vlees, melk en groenten. Het aantal pellagra-gevallen daalde drastisch. Zijn remedie vond aanvankelijk weinig navolging, met name door politiek ingegeven tegenwerking. Maar Goldberger kreeg het gelijk aan zijn zijde, nadat in 1927 in de door overstromingen geteisterde gebieden in Tennessee, Arkansas, Louisiana en Mississippi een pellagra-uitbraak dreigde. Met het Rode Kruis distribueerde hij zesduizend kilo biergist in de overstroomde regio's. De meeste pellagrines genazen binnen zes tot tien weken. Goldberger stierf in 1929. Het Rode Kruis zette de distributie van vitamine G (naar Goldberger) voort, waardoor de pellagra-endemie uiteindelijk uitdoofde. In 1937 identificeerde Funk de niacine in biergist als de sleutel van Goldbergers P-P factor (pellagra preventive).