Hierin onderscheidt de shāguō zich van de qìguō, een stoompot, waarover ander artikel. De shāguō zie je overal in China, is niet aan regio gebonden, de qìguō wel (Yunnan). Er zijn diverse typen, voorzien van handvatten of een steel, en vaak uitgevoerd met een zandige buitenkant en een deels bruin-geglazuurd deksel. Vaak is de pot zelf voorzien van een beschermend gaas.
Een keramische stoofpot kan direct op de vuurbron gezet, ongeacht of dat gas is of een komfoor met hout of steenkool, of in de oven. Wees niet bevreesd, hier is een stoofpot voor gemaakt. In China plaatst men ze op de tao, een keramische komfoor die gestookt wordt op geperforeerde briketschijven. De Chinese overheid wil het gebruik van deze kolenbranders aan banden leggen, in plaats daarvan zie je meer en meer branders op biobrandstof gebruikt gaan worden.
De shāguō kun je in vrijwel iedere Aziatische (Chinese) speciaalzaak kopen. Helaas veelal in één en dezelfde uitvoering.
Een nieuwe stoofpot dient altijd ingewijd te worden, het liefst met een kruidig mengsel, maar in elk geval met water. Aangeraden wordt de pot een etmaal onder water te zetten en hem daarna op natuurlijke wijze te laten drogen. Vul de pot dan met vers koud water en kook dat een half uurtje op medium vuur. Rustig laten afkoelen, laten drogen en opbergen voor het eerste gebruik.
Gulden regels zijn, zet nooit een lege pot op het vuur en plaats hem heet nooit op een koud oppervlak. Maar dat spreekt voor zich. Dat sommige potten van draadwerk zijn voorzien, kan niet verhinderen dat de pot scheurt.
Een stoofpot zal altijd scheurtjes vertonen. Iedere temperatuurschommeling veroorzaakt ze, dus ook wanneer de stoofpot in en uit de koelkast wordt gezet.
Vanwege de bolronde vorm worden deze potten táo fǔ 陶釜 of 'appel' potten genoemd.
In de Chou dynastie (de periode van de twaalfde eeuw voor Christus tot 221 voor Chr) was rijst de belangrijkste voedingsbron voor de bevolking van zuid- en centraal China, zoals gierst dat was voor het noorden. De rijst werd heel simpel bereid, vergezeld van een soep of een stoofgerecht (keng) met wat ter beschikking was: groenten, vlees, vis of gevogelte, vaak alleen groenten. In die tijd waren er ook andere bereidingswijzen, maar roerbakken, was toen onbekend.
Voor de eenpansgerechten gebruikte men eenvoudige hulpmiddelen, meestal de keramische stoofpot, soms een bronzen pot. Ze waren er in verschillende vormen, drie voor sudderen en stomen (ting, li en hu), en drie voor stomen alleen (hsien, tseng en fu). De tseng werd vooral gebruikt om water te koken en stond op een passend komfoor, de fu.
Ook in de erop volgende Han-dynastie (van 206 v Chr – 220 na Chr) bleven granen en groenten- en vleesbouillons en –stoofschotels de belangrijkste voedingsbron. De keuken verrijkte zich: het aanbod aan ingrediënten nam toe en men bekwaamde zich in het uitsnijden van vlees. De potten die men gebruikte waren vooral cylindrisch en hadden een vlakke bodem, zodat ze stevig op het nog primitieve fornuis konden staan. Er werd ook op open vuur gekookt, dan stond de pan op een rooster.
De term shāguō bestaat uit twee woorddelen, waarvan het laatste deel "pot" betekent. Het eerste deel van het woord, shā, betekent 'keramisch'