De vondst is gedaan bij opgravingen in de Centrale vallei van Oaxaca,. in de prehistorische grotten van Yagul en Mitla. De vondst wordt beschouwd als de oudst bekende vondst van gedomesticeerde maiïs.
Deze teosinte (Zea diploperennis) ziet er zo anders uit als maïs, dat het lange tijd als een afzonderlijke soort werd beschouwd. Huidige moleculaire gegevens, vooral DNA-sequenties, ondersteunen de theorie dat teosinte, in het bijzonder de eenjarige Zea mays convar parviglumis, de voorloper is van de moderne maiïs. Op basis hiervan zijn de teosinte populaties van de Rio Balsas vallei het nauwst verwant aan de gedomesticeerde maïs. Archeologische resten van maïskolven tonen hun toenemende omvang gedurende de tijd.
De teosinte wordt in Midden-Amerika aangetroffen in de staat Chihuahua in Mexico, in het westen van Nicaragua en in Costa Rica, in gebieden die qua klimaat, ligging en bodemgesteldheid zeer verschillen, waardoor een grote variëteit is ontstaan.
Hij maakte vruchtbare hybriden tussen maïs en teosinte die eruit zag als intermediairen tussen de twee planten. Hij kwam tot de slotsom dat beide planten tot dezelfde soort behoorden. Beadle zou later, op basis van ander fundamenteel onderzoek in 1958 de Nobelprijs krijgen, maar zijn theorie over de oosprong van maï bleef decennia lang onderwerp van (grote) twijfel.
Na zijn pensionering bleef Dr Beadle op de relatie tussen maïs en teosinte studeren en kruisde beide planten eindeloos. Na tenminste 50.000 kwam hij tot de conclkusie dat maïs en teosinte zonder enige twijfel nauw verwant waren. Maar om ook de laatste twijfel weg te nemen zou DNA-onderzoek nodig zijn.
John Doebley van de Universiteit van Wisconsin meer dan 60 monsters van teosinte vanuit het hele geografische bereik van het westelijk halfrond en vergeleek hun DNA-profiel met alle maïrassen. Het onderzoeksteam van Doebley ontdekte dat alle maïs genetisch het meest lijkt op een teosinte-soort uit de tropische Rio Balsa vallei in het zuiden van Mexico, wat suggereert dat dit gebied aan de wieg van de maïsevolutie heeft gestaan. De genetische afstand tussen moderne maïs en de teosinte van Rio Balsa schatte hij op 9000 jaar, de datum waarop de domesticatie begonnen zou moeten zijn.
Deze calculatie sloot naadloos aan op de vondsten bij opgravingen in het gebied. Onderzoekers onder leiding van Anthony Ranere van Temple University en Dolores Piperno van het Smithsonian National Museum of Natural History gingen op zoek naar gereedscghappenn die werden gebruikt door de bewoners, granen en microscopisch bewijs van maïs in de uitgegraven grotten en schuilplaatsen in de rotsen in de regio. In de Xihuatoxtla grotten ontdekten ze stenen freesgereedschap met maïsresiduën. De oudste werktuigen vonden ze in een laag die 8700 jaar oud was. Dit was niet alleen het oudst gedateerde fysieke bewijs van maïsgebruik tot op heden, maar sloot erg mooi aan op de uitmkomsten van de DNA-analyse voor wat betreft de datering van domesticatie.
Het meest indrukwekkende hiervan is dat de landbouwers 9.000 jaar geleden in kleine groepen leefden en regelmatig verhuisden. Desondanks waren ze in staat om een nauwelijks voor consumptie geschikt gras te transformeren tot een gemakkelijk te oogsten product met een hoge opbrengst. De meest cruciale stap in het domesticatieproces was de transformatie van een plant met harde, pitfragmenten naar een plant met korrels die intact en aan de plant (kolf) bleven om geoogst te kunnen worden. Dat enorm complexe proces van kruising en selectie moet enkele duizenden jaren in beslag genomen hebben.
Respecteer het copyright !