De Garcinia mangostana behoort tot de hertshoornfamilie, de Clusiaceae. De bomen in het geslacht Garcinia worden gewoonlijk sapbomen genoemd, de vruchten mangistans (waarmee ook specifiek op deze paarse mangistan gedoeld) of aapvruchten.
Het is een traag groeiende boom met een pryramidale kroon, een meter of twaalf hoog. De Garcinia mangostana geeft pas na vijf à zes jaar voor het eerst vruchten, soms nog aanzienlijk later. In koelere regio's geeft de boom soms zelf pas na twintig jaar haar eerste vruchten. Aanvankelijk is de opbrengst vrij bescheiden, maar gaandeweg kan de opbrengst op lopen tot wel drieduizend vruchten per jaar. gemiddeld produceert een mangistan vijftig jaar fruit.
Ook de vruchtvorming verloopt zeer traag. Het mangistan-seizoen is kort, want duurt maar 6-10 weken, in maart en april of in de periode juli-september.
De Garcinia mangostana bloeit in maart en april of in de periode juli-september. Een boom draagt zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen, en is zelfbestuivend. De rode bloemen staan in clusters van twee tot tien bloemen aan het uiteinde van jonge takken (eindknoppen) of in de oksels van takken (okselknoppen). Een bloem bestaat uit vier kelkbladeren en vier bloemblaadjes. De bloei duurt slechts een etmaal, waarbna de bloemblaadjes snel verwelken en onmiddellijk af vallen. Het duurt nog vier à zes maanden voor de vrucht volledig ontwikkeld is en rijp.
De vruchten zijn 35-70 mm in doorsnede, in de regel kogelrond. Op de Filippijnen komen echter ook eivormige mangistans voor. Mogelijk zijn dat de vruchten van de zeer verwante Garcinia malaccensis, men is daar nog niet uit. Opvallend zijn de vier dikke kelkblaadjes die de vrucht sieren.
De schil is taai tot hard (zie houdbaarheid), en vrij lastig te verwijderen. De kern bestaat uit een krans van vier tot acht 'partjes' (zaadmantels) met halfdoorschijnend, sappig vruchtvlees. Elk partje bestaat uit zaadjes omgeven door een enigszins vezelig endocarp, dat zoet en pittig is. Noch de schil, noch de zaden zijn eetbaar.
Magistan is vrij algemeen verkrijgbaar. Vaak wordt de Engelstalige benaming gebruikt: mangosteen.
Een vers geplukte mangosteen is zacht, bijna breekbaar. Je kunt hem gemakkelijk snijden. Dat gebeurt rondom, zodat je het deksel kunt lichten en de vrucht mooi heel blijft. Al na enkele dagen na de oogst begint de schil te harden, en valt het soms niet mee om de insnede rondom te maken om het vruchtvlees heel te houden. Bewaar een mangosteen daarom altijd in een (open) plastic zak in de koelkast on het verder uitdrogen en uitharden van de schil een halt toe te roepen.
In de dagen na de pluk verhardt de schil afhankelijk van hoe de vrucht geoogst is en onder welke omstandigheden hij wordt opgeslagen. Vooral de luchtvochtigheid is van belang. Als deze te hoog is, kan de verharding een week of langer duren, voordat de vrucht gereed is voor de handel.
Aan een harde vrucht kun je niet (zien hoe vers hij is en of hij nog wel eetbaar is. Na een aantal dagen ongekoelde opslag kan de vrucht ernstig bedorven zijn, zonder dat je dat van buitenaf kunt waar nemen. Als de schil zacht is, kort na de pluk, is dat in de regel het teken dat de vrucht rijp en vers is.
De paarse mangistan wordt al sinds de oudheid verbouwd en zijn oorsprong heeft op de Sunda-eilanden in de Molukken. Veel hopuvast oor die theorie is er echter niet. In het wild komt hij niet (meer) voor. Men ondekte in de jaren veertig van de vorige eeuw - of dacht te ontdekken - dat op het vasteland van Maleisië wilde magistans voor kwamen, in Terengganu, de Garcinia malaccensis. Was de gecultiveerde mangistan een kruising van de Garcinia celebica (zeekust mangistan) en vrouwelijke exemplaren van deze Garcinia malaccensis ?
Onderzoek uit 2014 (M. Nazre) aan de hand van planten op het schiereiland van Maleisië en op de eilanden Sumatra en Borneo toont aan dat de mangistan niet alleen sterk lijkt op de Gardinia malaccensis, maar zelfs voor 99% identiek is aan deze soort. Later onderzoek (2020) op de Filippijnen ondersteunt deze bevindingen op grond van vergelijking met de daar voor komende wilde Garcinia malaccensis.
Nazre heeft een tweede theorie ontwikkeld, namelijk dat de Garciana mangostanus is ontstaan uit verschillende populaties van vrouwelijke Gardinia malaccensis bomen op het schiereiland Maleisië. Geen hybride dus, maar een variëteit, die zou zijn ontstaan op basis van selectie door de mens.
De plant wordt al eeuwen lang verbouwd in Maleisië, andere delen van het vasteland van Zuidoost-Azië , de Indonesische archipel (Sumatra, Molukken) en de Filippijnen. Pas vrij laat, vermoedelijk pas in de negentiende eeuw, is de plant in Zuid-Amerika geïntroduceerd, vanuit Engeland, op de West-Indische eilanden, en later ook op het vasteland.
De belangrijkste producent is tegenwoordig Thailand, gevolgd door Indonesië, Maleisië en de Filippijnen.
In 1753 beschreef Linnaeus het Garcinia-geslacht mede op basis van materiaal dat Linnaeus van de Frans-Zwitserse botanicus Garcin had gekregen. Hij noemde het geslacht naar Garcin, die het jaar ervoor ws overleden.
Respecteer het copyright !