De botanische naam van de pipiche is Porophyllum tagetoides of Porophyllum linaria, en behoort tot het plantengeslacht dat 25 soorten kent. Ze zijn alle inheems op het Westelijk halfrond en groeien in vrijwel alle tropische en subtropische regio's in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika. Slechts twee soorten worden gecultiveerd, beide zijn op de site beschreven: de pápalo en de pipiche.
Van beide wordt het blad als kruid gebruikt. Vergeleken met het blad van de pápalo is dat van de pipiche nog smaakvoller. Beide worden zoals korianderblad gebruikt, liefst rauw in zowel warme als koude bereidingen. De smaak is een combinatie van koriander, limoen en anijs, dat vrij komt zodra het blad beschadigd wordt.
Deze Porophyllum tagiodes behoort tot de Asterfamilie, en wordt ook wel Porophyllum linaria genoemd. Zijn groeiwijze doet denken aan die van vlas (Linum usitatissimum), dat echter aanzienlijker hoger wordt. Een volgroeide pipiche is in de regel slechts 50 hoog. Het is overblijvende plant, die als eenjarige wordt verbouwd.
De stengels groeien rechtstandig, en hebben vlak boven de grond hun eerste vertakkingen. Ze zijn niet behaard zoals de stengels van de pápalo, de bladeren evenmin. De bladeren zijn 4,5 cm lang, en lancetvormig, en worden gekenmerkt door twee evenwijdige rijen doorschijnende poriën. De bloempjes staan gegroepeerd aan het uiteinde van een stengel op steeltjes van 2 cm. Iedere bloeiwijze bestaat uit 35-40 buisvormige, paarse bloempjes. Ze zijn hermafrodiet (tweeslachtig).
De dopvrucht van de pipiche is smal en licht gebogen, een millimeter of 5 lang, met haartjes.
Hoewel pipiche in ons deel van de wereld tamelijk onbekend is, is het een geliefd, en regelmatig gebruikt kruid in veel landen in Zuid-Amerika. De plant komt in het wild vrij algemeen voor, zeker in Mexico, en wordt uit het wild geplukt. Op de markt is pipiche zowel vers als gedroogd verkrijgbaar.
De plant is thuis te kweken,. Het zaad is bij diverse zaadhandelaren - ook in ons land - verkrijgbaar. Pipiche staat erom bekend een snelle groeier te zijn. Al binnen één tot anderhalve maand kan hij geoogst worden, door de blaadjes te plukken of de toppen af te knippen. De plant loopt daarna weer uit om opnieuw en opnieuw geoogst te kunnen worden. Voor zo ver bekend wordt het kruid zelf niet in Europa aangeboden. Let op: de plant is zeer vorstgevoelig.
In het Mexicaanse Puebla en Oaxaca wordt het blad gebruikt in een traditionele soep, sopa de guias. Het blad komt het best tot zijn recht wanneer het pas laat in de bereiding wordt toegevoegd, liefst zo rauw mogelijk wordt gegeten. Daarom vind je in restaurants in Puebla vaak verse pápalo in een vaasje op tafel, naast het zout en de peper.
Behalve in klassiekers als salsa en guacamole gebruikt men het kruid in vis- en vleesgerechten. Gebruik er minder van dan koriander. Een derde deel volstaat in de regel.
De plant groeit van nature in vrijwel alle tropische en subtropische regio's van Noord-, Midden- en Zuid-Amerika. Momenteel is de plant in Mexico wijd verbreid, maar naar verwachting neemt de wilde populatie van de plant door de klimaatverandering sterk terug. Er zijn ingrijpend beheersmaatregelen nodig om te voorkomen dat de populatie terug keert naar het niveau van 2 millenia geleden, en alleen nog groeit in Pueblo, daar waar de oorsprong ligt.
De teelt van de pipiche in Mexico is grootschalig in Guerrero, Morelos en Puebla, en kleinschalig in Veracruz, daar vooral voor lokaal gebruik. Veel voorkomende andere benamingen zijn pipicha, pepicha en chepiche.
De botanische naam porophyllum is een samenvoeging van het Griekse poros, dat porie of gat betekent, en phyllon, dat blad betekent. De Nahuatl benaming van de plant is pipitzca, dat wordt gebruikt in pipitzcaquilitl, waarin quilitl 'eetbare plant' betekent. Andere benamingen zijn: Chepito, Cola de coyote, Cola de zorra, Escobeta, Escobetilla, Hierba del venado Español; Alpichin, Alpitzin, Chepicha, Chepiche, Pepicha, Pipicha, Pipitza, Pipitzca, Pápalo chepicha, Pápalo pipicha en Tepicha.