Hoewel de naam anders doet vermoeden is waterselderij geen waterplant, maar net als wilde selderij een helofiet. In het wild groeit de waterselderij in vochtige gebieden, moerassen, aan de rand van beken en vijvers. Het is een overblijvende kruidige plant die zo'n meter hoog wordt.
De plant is lid van het plantengeslacht Oesmanthe, in het Nederlands torkruid genaamd, uit de schermbloemfamilie. De meeste planten uit dit torkruid-geslacht zijn giftig tot uiterst giftig, doordat ze polyacetylenen produceren. Deze waterselderij doet dat als enige niet. Het is daarom riskant om waterselderij zelf te plukken, zelfs zeer onverstandig om te eten van waterselderij die als tuinplant wordt aangeboden en niet expliciet als eetbaar wordt verkocht.
Waterselderij heeft kruipende stolonen en lange, vezelige wortels, die uit de bladknopen groeien. De stengels zijn hol en stevig, waardoor de plant in Indonesië wel 4-5 meter hoog zou worden, maar gemiddeld wordt de plant 10-80 cm hoog. De gelobde, gekartelde bladeren lijken ook qua kleur op die van selderij, maar voelen nog stugger en dikker aan. Ze zijn aromatisch en hebben een schede die de stengel bedekt. De kleine, geurige bloemen staan in samengestelde schermen van 10 tot 25 bloemen. De bloemen hebben vijf witte bloemblaadjes en vijf meeldraden.
De plant wortelt verticaal vanuit knopen in de hoogstengel, maar ook horizontaal. Door dat laatste kan de plant gemakkelijk verspreiden, of anders gezegd woekeren. Hij kan uitgebreide compacte matten vormen, die op het water blijven drijven dankzij de lichte, holle stengels.
Wanneer je een stengel kneust, komt een aroma vrij dat doet denken aan het blad van wortelen. Voor de pittige smaak van de plantendelen zijn persicarine, een flavanoïde die ook in dille voor komt, en isorhamnetine, eveneens een flavanoïde die in scherpe gele of rode uien voor komt, in peren, amandelen, olijfolie, wijn en tomatenpuree.
Omdat de al wat oudere delen van de plant behoorlijk stug kunnen zijn, worden alleen de jonge uitlopers en bladeren gegeten. De jonge stengels en bladeren worden ook gestoomd met rijst, of gekookt en gehakt als groente. De jonge toppen worden ook rauw gegeten, in salades of als garnering.
In Indonesië eet men het blad bijvoorbeeld in lalab, een Sundanese specialiteit. In japan is het één van de ingrediënten in Nanakusa-no-sekku , eene gerecht dat wordt gegeten tijdens het Japanse lentefeest. Het wordt ook in sukiyaki gebruikt.
In Korea is het een belangrijke groente. Pittig bereide minari - de Koraanse benaming van waterselderij - is een populaire namul (groenteschotel). Minari is een geliefd ingrediënt in bibimbap, zonder enige twijfel het beroemdste Koreaanse rijstgerecht.
De plant heeft een lange gebruiksgeschiedenis als bladgroente in Oost- en Zuidoost-Azië. Het gebruik als voedsel in China gaat terug tot 700 voor Christus, terwijl de teelt in Japan teruggaat tot minstens 750 na Christus. In China werd in een groot aantal oude gedichten melding gemaakt van 'selderij', dacht men lange tijd. In de belangrijke landbouwboeken van de Yuan dynastie heeft men het veelvuldig niet over selderij ("men kan niet zonder") maar vrijwel zeker over waterselderij.
De plant komt ook voor in Europa, zelfs in ons land, maar is hier zeer zeldzaam, en heeft mede daarom nog geen Nederlandse naam, alhoewel in de handel de namen o.a. Vietnamese watervenkel, Chinese selderij en Japanse peterselie circuleren. Met name de laatste twee roepen verwarring op.
Waterselderij wordt verbouwd in China, India, Japan, Korea, Indonesië, Maleisië, Thailand, Taiwan en Vietnam. Dat de groente ook in Italië verbouwd zou worden als voorjaarsgroente is niet waarschijnlijk. De situatie in Italië is vergelijkbaar met die elders in Europa, waar - net als in Nederland - plantjes in pot met eetbare waterselderij worden aangeboden.
De geslachtsnaam is door Linnaeus geïntroduceerd in Species Plantarum (zie 1: 264) in 1753. De Latijnse naam Oenanthe is een samenvoegsel van de Griekse woorden oinos (wijn) en anthos (bloem). De soort is in 1830 door Blume gepubliceerd, Het epitheton javanica betekent '(afkomstig) uit Java'.
In het Koreaans wordt het kruid minari genoemd, een woord dat je veel tegen komt op verpakkingen. Het Chinese hàn qín 旱芹 betekent 'droge selderij', waarmee selderij wordt onderscheiden van 'natte' of waterselderij, een plantensoort waarmee selderij in de Chinese geschreven historie veelvuldig verward is.
Er is vrij weinig bekend over de (potentiële) invasiviteit van waterselderij in Europa. Volgens experts is er een reële kans op permanente vestiging van de soort in Nederland. In een buitendijks gebied langs de Oude Maas tegenover Dordrecht bevindt zich volgens het Soortenregister sinds enkele jaren een bestendige groeiplaats.
In de Verenigde Staten, zoals in Florida, wordt de soort beschouwd als een invasieve exoot. Plaatselijk vormt de plant dikke matten die grote wateroppervlakken bedekken. Hierdoor vworden andere planten- en diersoorten in de oeverzone verdrukt, en richt de invasieve plant grote schade aan aan het ecosysteem.
De dichte matten kunnen de doorstroming en afwatering belemmeren, maar kuynnen ook gezien worden als een waterzuiverend membraan, met het vermogen veel nutriënten op te nemen uit het water.