Fluitenkruid - ook wel wilde kervel - is een manshoge tweejarige plant met stevige, holle stengels. Deze zijn generfd en licht behaard, net als de bladeren. Het is een vroege bloeier, in ons land bloeit fluitenkruid vaak al in maart. De fijne, witte bloempjes staan gegroepeerd in schermen, die op hun beurt ook weer een scherm vormen, een kenmerk van schermbloemigen in de plantenfamilie Apiaceae. De vruchtjes van het fluitenkruid zijn 6-10 mm groot, donkerbruin met een geribde snavel.
Fluitenkruid kan en mag in beginsel in het wild geplukt worden. Vanwege de gelijkenis met een aantal giftige planten wordt dit afgeraden. Neem de giftige gevlekte scheerling en de waterscheerling. Beide bloeien wat later, van mei tot augustus. Of de ook giftige dolle kervel (Chaerophyllum temulum), maar die heeft geen holle stengel. Fluitenkruid kan uitstekend in de tuin verbouwd worden. Voor alle zekerheid.
Van de giftige schermbloemigen zijn de gevlekte scheerling en de waterscheerling de meest gevaarlijke dubbelgangers van het fluitenkruid. Deze scheerlingen kunnen bij inname zelfs dodelijk zijn. De giftige verwanten van het fluitenkruid bloeien gelukkig wat later.
De bladeren zij eetbaar, maar pluk ze voordat de plant bloeit. De smaak kan onaangenaam bitter zijn, zeker van blaadjes die later geplukt worden. De blaadjes worden als kruid gebruikt. Ze smaken scherper dan gewone kervel. Ook de bloemen zelf en de penwortel zijn eetbaar, rauw (in salade) of gekookt.
Vers is het blad kort houdbaar. Bewaar het op een koele plaats en gewikkeld in een vochtige doek.
In ons land groeit het fluitenkruid in bermen en op spoor- en dijktaluds, ruig grasland, loof- en parkbossen en waterkanten, op vochtige, matig tot zeer voedselrijke grond. Het fluitenkruid is hier inheems, en komt op dit ogenblik vrij algemeen voor, net als in België. Het is zelfs de meest voorkomende schermbloem. Fluitenkruid wordt wel in verband gebracht met pinksteren, omdat de plant rond pinksteren bloeit, en dan het meest zichtbaar is.
Linneaus niemde de plant in 1753 Chaerophyllum sylvestre. Het geslacht Anthriscus is in 1805 door Persoon benoemd, in 1814 deelde Franz Georg Hoffmann de plant in bij dit geslacht. De soortnaam anthriscus is vermoedelijk een samenvoeging van de Griekse woorden 'anthos', wat bloem betekent, en 'rischos' (heggen), maar zou ook kunnen afstammen van het Griekse woord 'antherikos', dat halm of stengel betekent. Het epitheton sylvestris betekent 'die tot bossen behoren; in het wild groeien'.
Van de holle stengels werden vroeger wel fluitjes gemaakt, vandaar de Nederlandse benaming. Werd door Jac.P.Thijsse 'Hollands kant' genoemd. In het Duits kent de plant tal van benamingen, van Ledepipenkrud (Zwitserland, Bern) tot Kuhpeterlein (Schlesië), zoals het Engelse cow parsley.
Respecteer het copyright !