Ademhaling staat hier tussen haakjes omdat er bij planten geen sprake is van ademhaling, maar van uitwisseling van gassen met de buitenlucht. Lenticellen zijn onderbrekingen van het peridermweefsel, en worden om die reden wel ademporiën genoemd. Ze zijn herkenbaar als lineaire breuken op de bast van bomen als de berk en de prunus, en de gepigmenteerde puntjes op de schil van appelvruchten (appels, peren, keweeperen), avocado's, mango's en aardappelen. Ze komen ook voor bij druiven, maar dan niet op de vrucht zelf, maar op de bloemstengel waar de druif aan is bevestigd.
De lenticel is in 1809 ontdekt door de Franse botanicus Louis-Marie Aubert du Petit-Thouars. De benaming werd overigens pas gegeven door de Zwitserse botanicus Augustin Pyramus de Candolle in 1826.
Bij de 2,5 miljoen jaar geleden uitgestorven plantengeslachten Lepidodendron en Sigillaria kwamen al primitieve lenticellen voor in de vorm van korte kanaalachtige structuren, die in 1891 door de Franse paleobotanist Charles-Eugène Bertrand parichnoi werden genoemd. Zij zorgden voor de zuurstoftoevoer naar de stengels vanuit de huidmondjes in de bladeren.
Deze parichnoi (enkelvoud: parichnos) evolueerden tot langere structuren, de lenticellen, die zorgen voor de uitwisseling van zuurstof, kooldioxide en waterdamp tussen het weefsel en de buitenlucht. Bij vruchten zijn lenticellen vaak scheurtjes in de opperhuid bijvoorbeeld op de plek van afgebroken trichomen of haartjes, ontstaan in een vroeg stadium van de vruchtvorming.
Sommige vruchten zijn gevoelig voor lenticel-afbraak, wat wel als een fysiiologische ziekte wordt beschouwd, maar feitelijk een 'markt-ziekte' is. De donkerkleuring van de lenticellen maken dat de vrucht minder goed verkoopbaar wordt. Lenticel-afbraak komt voor bij bepaalde appelsoorten, zoals de Gala, de Fuji, de Granny Smith en de Delicious, meestal onder droge omstandigheden, reden waarom deze appels in drogere streken van een waslaagje worden voorzien. Ook de mangosoorten Tommy Atkins en Keitt kennen het probleem van lenticel-afbraak, herkenbaar aan de vele zwarte vlekken op de schil. Bij de Kent komt het minder vaak voor.